previous
 
 
 

Na Auschwitz
want ik zal de inwoners van dat land in ulieder hand geven,
dat gij ze voor uw aangezicht uitstoot.
(Exodus 23, 31)
TEL AVIV 1948–2008

Het wegsnijden van het geheugen
geschiedt met een feestelijk mes.
Daarna wordt, omzwachteld met spreuken,
het hoofd op de tafel gezet,

een geur van zoet in een muggenzwerm
van geklets en vervelende vragen.
Het hoofd geeft geen antwoord, het zegt
wat recht is, gezien de verhalen

die onder twintig eeuwen liggen bedekt.
Het is enkel een kwestie ze op te graven,
hun levenskracht geldt precies deze plek.
Wat daarop stond is weggeblazen

buiten de taal, die rein is en blank.
Zijn hier ooit mensen verdreven,
hier, waar het geluk uit de hemel valt?
Nu is de tijd, de tijd van het feesten.

De muggen zoemen, maar

dat heeft geen belang. 



NAKBA

In een jaar zonder getal
in een dorp zonder naam
verschijnt op een nacht het geweld.

Het is door Gods eigen hand ingesteld,
blaast op, jaagt weg.
Belofte die zich voltrekt.

In het puin worden mijnen geplaatst
opdat geen hond deze plek . . .
Daarna het dankgebed.

En aldus vierhonderd maal.

En dan komt de waarheid
en zij gaat liggen, precies in het midden
tussen het dorp en een tentenkamp.

Daar ligt ze op de juiste afstand,
geen vluchteling raakt erover.

In de nieuwe school
wordt gezongen, gedanst.

Vaders kijken toe, trots,
het geweer in de hand. 



EEN DICHTER IN SDEROT*

De poëzie heeft geen schuld aan woorden
die worden gespannen als prikkeldraad.
Ze dienen de veiligheid, de controle.
Ze passen zich aan de betekenis aan

die op de grens tussen ons en daarbuiten
ontstaat. Er is een dier dat in onze slaap
binnendringt als een woelrat in onze tuinen,
op zoek naar woorden die niet meer bestaan.

Abu Shusha, Najd, Balad al-Shaykh,
Lubya, Kirbat al-Shuna, Wa’rat al-Sarris.

Het kan niet bedwongen dan in deze taal
waarin het zit opgesloten als een gevaar
dat dient uitgerookt uit al haar holen.

De poëzie staat erbij, als een kleine ontsporing,
waarin het dier weer tot mens wordt vertaald. 



EEN BRIL

De waarheid ligt ook hier in het midden.
Zoals altijd. Ja, zoals altijd.
Voor wie aanvalt net zoveel ongelijk
als voor wie zich verdedigt. Wie de

grens oversteekt ziet soms een verschil,
denkt: toch iets minder, maar ziet dan
hoe iemand een steen naar de overkant
gooit, en ook daar huilt een kind.

Ver van de waarheid ligt een bril,
van een gezicht geslagen en stukgetrapt.
Wat daardoor te zien was is uitgevlakt
tot een gat, een wit blad, een missing link.

Ver van de waarheid vloeit er geen inkt. 



DE MUUR

Men schrijft zijn lot niet in de lucht.
Als toevlucht hebben wij deze muur gebouwd,
aan deze kant volgeschreven, bedrukt
met dit heilig getal, dit koppige meervoud

van een geloof op zoek naar een mond
die ons verzamelen kan in een verhaal,
een schoolboek, de geschiedenis van een volk,
opgestaan uit een volstrekt dode taal.

Ook de andere kant van de muur is van ons,
al verschijnen daarop soms vijandige tekens.
Wij vegen daarover eenvoudig de spons.
Wie een gat vindt blazen wij terug in de leegte. 





LAAT ONS PRATEN

Eerst zullen wij u in het zand begraven,
het hoofd vrij zodat het kan spreken
over wederzijds begrip, over vrede,

eerst zullen wij uw akker tot de onze maken,
soldaten plaatsen tussen mijn en dijn,
de camera op ons standpunt plaatsen,

eerst zullen wij al onze doden tellen
van de afgelopen tweeduizend jaar,
u daarmee om de oren slaan

en dan het spuug van onze handen vegen
en besluiten: het is duidelijk,
u wil geen vrede. 



EEN WAARNEMER

bekeek de zaak objectief.
Hij stond aan hun kant en zag.
Van onze kant zag hij niets
dan wat ginds alleen zichtbaar was.

Niet: het recht, de geschiedenis,
ons geloof in het beloofde land,
de berekening van hun plaatselijk gewicht
in de uitvoering van Gods plan.

Hij zag en schreef wat hij zag: de lijken,
het puin, de mensenstroom op de vlucht.
Hij zag en schreef op de nuchtere feiten,
en terwijl hij schreef kwam het gerucht

dat er legers in aantocht waren,
voortgedreven door een geweldige haat,
die het Godsvolk weg zouden vagen.
Daarop ging hij weg en zag de zaak

nu van onze kant en zag niets
dan wat hier alleen zichtbaar was.
En schreef dat op en bleef objectief,
zoals van een waarnemer mag

worden verwacht. 



NA AUSCHWITZ 1

Toen ik hoorde dat het huis dat ik bewoonde
gestolen was vroeg ik de overheid wie
de eigenaar was. Zij zeiden: je hoofd zit vol as,
je bent nog zwak, je hebt geen idee van de strijd.

Toen ik hoorde dat de eigenaar in leven was
en in zijn jas de sleutel had, stuurde ik
de slotenmaker weg. Hij ging naar de overheid.
Daarna werd het slot aangepast.

Soms, op dagen dat iedereen bad en herdacht,
bewogen de lotgenoten zich in mijn hoofd.
Onder de as smeulde, nog zwak, een besef.
Maar de eigenaar bleef weg. Stilaan is het gedoofd. 



NA AUSCHWITZ 2

Ook Auschwitz was doodnormaal, natuurlijk.
Zij die overleefden kwamen naar dit dorp,
een beetje geminacht, maar bruikbaar
en kregen een monument om het transport

naar de kampen uit de geschiedenis te halen
en het tot slijpsteen te maken van een volk.
Het was de gruwel van alle tijden natuurlijk,
maar werd op die manier exclusief, eigendom

van leed omgezet in eigendom van de grond.
Wie woonde in deze straat, in dit huis?
Wie putte water uit deze bron?
Wie stalde op deze markt zijn koopwaar uit?

Wie twijfelt of Auschwitz wel echt bestond?

 
Poet's Note: *voorheen Najd
 
After Auschwitz
for I will deliver the inhabitants of the land into your hand;
and thou shalt drive them out before thee.
(Exodus 23:31)
TEL AVIV 1948–2008

Memory is cut away
with a festive blade.
Then, in proverbs swathed,
the head is placed on the table,

the smell of sweetness in a circling swarm
of chatter and irritating queries.
The head gives no reply, tells us
what is right, given the stories

that lie buried under centuries of will.
It is merely a matter of digging and freeing
them for what they promised to fulfill.
What once stood has been blown clear

of the tongue, pure and white.
Were people once made to flee,
from here, where happiness falls from the sky?
Now is the time, the time of feasts.

The flies buzz, and it matters

not in the least. 



NAKBA

In a year unnumbered,
in a town unnamed,
a violence arises in the night.

Set in motion by God's own hand,
it tears down, casts out.
The fulfillment of a vow.

They conceal mines in the rubble,
so no dog dare come . . .
Then a prayer of thanks.

And thus four hundred times.

Then comes the truth,
and she lies down, in the middle,
between the town and the tents.

She lies at the right distance;
no refugee gets around her.

In the new school,
children sing and dance.

Fathers watch, full of pride,
gun in hand. 



A POET IN SDEROT*

To words poetry is unbeholden;
words strung like barbed wire.
They serve to secure, to control.
They adapt to the meaning that lies

on the border between us and out
there. An animal invades our sleep
like a mole roving in our gardens,
searching for words extinct.

Abu Shusha, Najd, Balad al-Shaykh,
Lubya, Kirbat al-Shuna, Wa'rat al-Sarris.


It cannot be named, except by this tongue,
in which it sits bound, locked up,
a threat to be smoked out of its den.

Poetry stands by, a minor unsettlement,
in which the animal becomes human again. 



GLASSES

Here, too, truth lies in between.
A flood of ink in our heads.
They are equally wrong, those who bereave
and those bereft. They see,

those who venture across the line,
a difference, think “not the same, no”
but then watch someone cast a stone
to the other side, and there too a child cries.

Far from the truth lies a pair of glasses,
broken, knocked from a face.
What could once be seen has been erased,
an empty space, a missing link.

Far from the truth flows no ink. 



THE WALL 

One does not scrawl fate in the wind.
We seek sanctuary behind
the wall, full of words on our side,
stamped with the holy number, this 

stubborn plurality of a faith, in search of a voice
that can unite us in a common song,
a hymn and history to which we belong,
from the ashes of a tongue we rejoice.
 
The other side of the wall is ours too,
though scarred by signs of enmity.
We simply wipe it clean, unread.
Those who find a hole are blown back 

into the void. 



LET US TALK

First, we will bury you in the sand,
with your head free to speak
about mutual understanding, about peace;

first, we will make your field our own,
station soldiers between mine and thine,
direct the camera from our side;

first, we will count our dead
from the past two thousand years
and justify the beating,

and wipe the spit from our hands
and declare – it's clear as day;
you want no peace in this land. 



AN OBSERVER

looked on, detached.
He stood on their side and saw.
Of our side he only perceived
what from yonder was clear

Not the rights, the history,
our belief in the promised land,
their local significance
in the execution of God's plan.

He saw and wrote of bodies and homes
in rubble, saw the human stream inundate.
He saw and recorded the sober
facts, and while he wrote the rumor came

that there were forces approaching,
driven forth by a terrible hatred
that would wipe out God's chosen.
Then he left and looked at the case

from our side and saw that
which was only visible from here.
And he wrote and he was detached,
as an observer should be. 





AFTER AUSCHWITZ 1

When I heard that the house I called mine
was stolen, I asked the authorities who
the owner was. They said: “Your head is full of ash,
you’re still weak, you know nothing of the fight.” 

When I heard that the owner was alive
and carried the key in his pocket, I sent
the locksmith away. He went to the authorities.
Then the locks were changed. 

On memorial days, called to remembrance
my fellow downtrodden roamed in my head.
Beneath the ash, the issue smoldered, unsaid.
But the owner never came. It slowly went dead. 



AFTER AUSCHWITZ 2 

Even Auschwitz was nothing special, of course.
Many survivors came to this place,
a little despised but usable, and
received a monument to retrieve 

from history the transportation to the camps
and to form the grindstone of a nation.
It was the horror of all ages, of course,
but as such became exclusive, ownership 

of pain transformed into ownership of land. 
Who lived in this street, in this house?
Who drew water from this well?
Who sold his goods at this market? 

Who, about Auschwitz, could have any doubt? 

 
Poet's Note: *formerly Najd