vorige | volgende
 
 
 

Engels | Nederlands

LA NIEVE, LA ELECTRICIDAD
La ropa tendida
y esas nubes.

Hay un perro nuevo,
me sigue a todas partes
aquí está debajo de la mesa,
cuando llueve con truenos
se clava al piso y no lo mueve nadie.

La casa está igual
menos la cocina,
la ampliamos botando la pared de atrás.
Ahora es más moderna,
tiene mostrador de granito
como en las revistas que mandaste,
cuando mandabas cosas.

Pusimos piedras blancas en el jardín,
hacen camino hasta la puerta.
Antes de llover
o cuando ya casi oscureció
entra el olor de la albahaca.
Eso tampoco ha cambiado,
todos los días
de todos los años,
esté quién esté,
ese aroma entra apenas
a la parte de la casa
que da al jardín
como siguiendo el camino de piedras.
Entra la albahaca
luego llueve 
u oscurece.

Tenemos la misma tele
aunque parezca mentira.
Anoche, por cierto,
mientras pensaba en otra cosa
en un programa pasaban
la imagen de unas torres enormes 
clavadas en campos verdes
para sacar electricidad del viento.
Todas en fila, formadas,
las hélices enormes y lentas
giraban a destiempo,
perdían la sincronización.

Entonces dejé la otra cosa
y pensé en eso
un buen rato:
cómo sería ir ahí,
el silencio mecánico talvez
al pie de una torre.
Luego me quedé dormida.

Afuera pasan las nubes 
en formación,
las piedras del cielo parecen,
piedras rodantes.

Va a llover
y tengo ropa tendida.
Los truenos son el sonido
de la electricidad.
Te dejo esa frase de revista
mientras el perro tiembla, 
atornillado al piso. 

Puede ser tu lugar
donde están esas torres,
no entendí mucho
era el canal alemán o el francés,
a mí me suenan igual.
Unas praderas extensas,
parches verdes
de gramíneas diferentes
como corrientes de agua
o manchas de diesel
que se juntan
sin mezclarse.

Cómo será tu casa,
la ruta que lleva a la puerta,
la ropa secándose en un balcón.
En la tele veo programas de lugares y viajes
como el de anoche
o uno con gente rodeada de blanco
hundida hasta las rodillas.
Luego el mismo lugar sin gente,
sin otro sonido que el tic tac interno,
el que no viene del televisor.

Daban ganas de estar ahí.
La nieve en la tele,
detrás de la electricidad,
me pregunto cosas,
tu lugar, qué pensarás
antes de que llueva
o anochezca,
cosas así pienso
hasta que me duermo.

Me sigue el perro
pero se queda afuera,
al pie de la puerta.
No entra a este sueño 
como de aspas gigantes
en cámara lenta,
la nieve al otro lado 
de la electricidad.

Huele a albahaca,
es de noche
o va a llover.

Cuánto pesarán,
me pregunto,
sacando la mano 
por el balcón de tu casa, 
los copos,
los copos de nieve,
cuánto duran en la mano.
 
SNEEUW, ELEKTRICITEIT
De kleren aan de lijn
en dan die wolken.

Er is een nieuwe hond,
hij volgt me overal 
hier ligt hij onder de tafel,
als het regent en onweert
klauwt hij zich vast aan de vloer en niemand die hem in beweging krijgt.

Het huis is nog hetzelfde
behalve de keuken,
die hebben we uitgebreid door de achtermuur te slopen.
Hij is nu moderner,
met een granieten aanrecht
zoals in de tijdschriften die jij stuurde, 
toen je nog dingen stuurde.

We legden witte stenen in de tuin,
ze vormen een pad naar de deur.
Voordat het gaat regenen 
of als het bijna donker is
komt de geur van de basilicum naar binnen.
Dat is ook niet veranderd, 
op alle dagen
van alle jaren, 
wie er ook maar thuis is,
komt die geur binnen
in dat deel van het huis
dat aan de tuin grenst
alsof hij het stenen pad volgt.
De basilicum komt binnen
en daarna gaat het regenen
of wordt het donker.

Het is niet te geloven 
maar we hebben nog dezelfde tv.
Trouwens, gisteravond, 
terwijl ik aan andere dingen zat te denken
werden in een programma
beelden vertoond van een stel enorme torens, 
vastgeklauwd in groene velden, 
die elektriciteit uit de wind halen.
Allemaal keurig op een rij,
hun enorme, trage wieken
draaiden ongelijkmatig,
waren hun synchronisatie kwijt.

Toen vergat ik die andere dingen
en dacht een hele tijd
aan het volgende:
hoe zou het zijn om ernaartoe te gaan,
de mechanische stilte misschien 
aan de voet van een toren.
Toen viel ik in slaap.

Buiten drijven de wolken voorbij
keurig op een rij,
net de stenen van de hemel,
rollende stenen.

Het gaat regenen 
en ik heb was aan de lijn.
Donderslagen zijn het geluid 
van de elektriciteit.
Die tijdschriftregel is voor jou
terwijl de hond trilt,
vastgeschroefd aan de vloer.

Misschien is het jouw plaats
waar die torens staan,
ik begreep er niet veel van
het was op de Duitse of de Franse tv,
mij klinkt het allemaal hetzelfde in de oren.
Uitgestrekte weilanden,
groene plakken
van allerlei soorten gras 
als waterstromen
of dieselvlekken
die bijeenkomen 
zonder zich te mengen.

Hoe zou jouw huis zijn, 
de route die naar je deur leidt,
de kleren die op een balkon te drogen hangen.
Op tv zie ik programma´s over plaatsen en reizen
zoals dat van gisteravond
of een over mensen in een witte wereld
tot hun knieën weggezakt.
Daarna dezelfde plaats zonder mensen, 
met als enige geluid het innerlijke tik-tak,
dat niet uit de tv komt.

Ik kreeg zin om daarginds te zijn.
De sneeuw op de tv,
achter de elektriciteit,
ik vraag me van alles af,
jouw plaats, wat je zou denken
voordat het gaat regenen
of avond wordt,
aan zulke dingen denk ik
tot ik in slaap val.

De hond volgt me 
maar hij blijft buiten,
vlak voor de deur.
Hij komt niet binnen in deze droom
over reusachtige wieken,
als een opname in slow motion,
de sneeuw aan de andere kant
van de elektriciteit.

Het ruikt naar basilicum,
het is avond
of het gaat regenen.

Hoeveel zouden ze wegen, 
vraag ik me af,
terwijl ik mijn hand
buiten het balkon van jouw huis steek,
die vlokken,
die sneeuwvlokken, 
hoe lang zouden ze in je hand blijven bestaan?