previous | next
 
 
 

KASPAR HAUSER

Hier geen Natureingang.
Geen beek van zilver, gouden zonlicht, zeikgedicht.
Hij gaf niet om de zon.

Maar hoorde hij een klank, zag hij een vlam, dan greep
hij witheet met zijn hand.
Soms stond hij heilig met een schilderij te praten

of plantte hij bezorgd
een snijbloem in de aarde. Een kind van zeventien
met kelders in zijn ogen.

Afkomst verduisterd. Mensen die hem willen doden.
Zijn onbemande mond
die hulpeloos herhaalt wat hem was ingesproken:

`Ik wil een ruiter worden.'
Meer wist hij niet. En wij, wij leerden Kaspar kij¬ken,
wilden zijn hoofd met Duits

verrijken, steenhard Duits dat al zijn schrik verdreef.
Maar het verklaarde niets.
En bastaardprins of niet, gelukkig werd hij nooit.

En nu is Kaspar dood.
En wij, wij leefden hem, beschreven hem in gloedvol
Duits dat niets doorzag.

- Breek alle pennen stuk. Tuig elke letter af.
Er is geen taal die troost,
geen woord dat bloost bij Kaspar en zijn hondendood.

KASPAR HAUSER

Here no Natureingang.
No rill of silver, golden sunlight, sodding poem.
He cared not for the sun.

But if he heard a sound, or saw a flame, he seized
it white-hot with his hand.
At times he stood sacred talking to a picture

or planted with great care
a cut flower in the earth. A child of seventeen
with cellars in his eyes.

His origins obscure. People seeking to kill him.
His mouth that was unmanned
that helplessly repeated all it was force-fed with:

‘I want to be a horseman.’
He knew no more. And we, we taught Kaspar how to look,
wished to enrich his head

with German, rock-hard German that dispelled all fear.
But gave no explanation.
And bastard prince or not, he came to know no joy.

And Kaspar now is dead.
And we, we lived him, scripted him in glowing
German that read nothing right.

- Break every pen. Duff every letter up.
No tongue that can console,
no word blush rose at Kaspar and his doglike death.