J. Bernlef
(Nederland, 1937–2012)   
English ►
 
 
 
J. Bernlef

(1937) heeft in de loop der jaren zo’n beetje alle literaire genres beoefend die er zijn. Hij debuteerde met de dichtbundel Kokkels (1960) en ontving, zo’n twintig bundels verder, de P.C. Hooftprijs voor poëzie. Behalve gedichten schreef hij verhalen, romans, toneelstukken en talloze essays over literatuur, beeldende kunst en muziek – vooral over jazz, zoals in zijn bundel Haalt de jazz de 21ste eeuw? Daarnaast vertaalde hij werk van bewonderde collega’s en voorgangers als Elisabeth Bishop en Marianne Moore en van veel Zweedse dichters, onder wie Tomas Tranströmer en Lars
Gustafsson.

Samen met K. Schippers en G. Brands richtte hij in 1958 het tijdschrift Barbarber op, waarin hij aan het dadaïsme en surrealisme verwante teksten publiceerde: ready mades, spelletjes met direct uit de realiteit geplukte taal. Vanaf de jaren zeventig verliest zijn werk veel van haar conceptuele en ironische karakter en wordt het persoonlijker en poëtischer. Een lyrisch klankdichter is Bernlef niet, zijn taalgebruik is eerder helder dan vurig en niet voor niets voelt hij zich aangetrokken tot de wereld en de literatuur van het hoge noorden.

Zijn gedichten getuigen vooral van de verwondering van de afzijdige, de passant. Bernlef richt zich het liefst op wat onvoltooid en onzeker is, zoekt eerder mogelijkheden dan zekerheden, eerder tijdelijkheid dan eeuwigheid. In zijn verhalenbundel Cellojaren (1996) laat hij een schilder zeggen: ‘Het is je oog dat de maat bepaalt, je dwalende blik die steeds iets anders vangt. Al kijk je naar hetzelfde, je kijkt nooit hetzelfde.’ Dat is een uitspraak die veel zegt over zijn eigen dichterschap, dat in de eerste plaats gekenmerkt wordt door die dwalende, observerende blik.

Bernlef kijkt onvermoeibaar om zich heen, zijn gedichten zijn vol van concrete beelden, alledaagse situaties en voorvallen, maar ook van woorden als ‘verdwijnen’, ‘vergeten’ en ‘afwezigheid’. Want niet alleen de menselijke waarneming is gebrekkig, ook het menselijke vermogen iets vast te houden. De dichter die, in afstandelijke verwondering, vorm probeert te geven aan wat zich aan hem voordoet, bevindt zich daardoor steeds op de grens van wat er is en wat er niet is. Wat er is ziet hij niet meer, wat er niet is net nog niet.

© Mirjam van Hengel


[Bernlef nam totaal zeven keer deel aan het Poetry International Festival Rotterdam, de gedichten hiernaast droeg hij voor in het jaar 2000 ]


Publicaties poëzie (selectie)

Geestgronden (1988); De noodzakelijke engel (1990); Voor eigen rekening (1992); Niemand wint (1992); Vreemde wil (1994); Achter de rug. Gedichten 1960–1990 (1997); Aambeeld (1998), Bagatellen voor een landschap (2001); Kiezel en traan (2004); Voorgoed. Gedichten 1960-2010 (2012).

 

 
follow us on facebook Volg ons op Facebook  
follow us on twitter Volg ons op Twitter