“Alles is altijd hetzelfde,” zegt mijn
oudste zusje. “De lucht is altijd blauw,
met soms een beetje wit, en het gras is
altijd groen. Nooit eens een keer rood.
Of oranje!”
“Wij zijn ook altijd hetzelfde,” ant-
woordt mijn tweede zusje. “We hebben altijd
dezelfde jurk. En dezelfde schoenen. En we
spelen altijd dat we iemand anders zijn . . . ”
“Misschien moeten we even doodgaan,” zegt
mijn oudste zusje opnieuw. “Heel even maar.
En dan komen we terug. Dan is alles weer
nieuw!”
We staren naar onze gebarsten schoenen in
het groene gras.
“We kunnen net doen alsof we dood zijn,”
stel ik voor.
“Dat telt niet,” zegt mijn oudste zusje.
“Het moet echt!”
Onze grootmoeder staat achter in de tuin.
Ze staat daar maar. Ze werkt niet. We zien
haar witte haren. En een stuk van haar ge-
bloemde schort. Boven aan de hemel drijven
rustige witte wolken. Rond het witte wol-
kenpak zijn de wolken water. Grijs en leeg
als de zee.