previous
 
 
 

HET GESLACHT
Voor Herman de Coninck
In mannen is het koud en vaak december.
In vrouwen is het meestal mei.
Zij willen glimmen, levenslang,
vermommen zich van top tot teen
om niet voortijdig te verschrompelen.
Zij blijven bezig met verblijven.

In mannen is het koud en houdt het op.
Mijn God, hoe dol zijn zij op eindigen.
Want mannen rammelen zich klaar
en zwaargewapend met zichzelf,
besteden zij hun dagen aan verstijven.

In vrouwen heerst een soepeler geslacht
waarin iets bloesemt, iets ontboezemt,
en waar zij tederheid bewaren
of heimwee naar een meer in Zwitserland.
Zij houden van beginnen en behouden.

In mannen is het oorlog, niets dan oorlog.
In vrouwen wordt geboren, totterdood.
Zij knipperen een poosje met hun ogen,
zij fonkelen, zij woelen even
en daar ontstaat een dapper nageslacht.
Eén man volstaat en het wordt afgeslacht.

In mannen is het koud en vaak december,
in vrouwen is het altijd mei.

 

Gender
For Herman de Coninck
In men it’s cold and frequently December.
In women it is mostly May.
They want to shimmer all their lives, 
disguise themselves from head to toe,
so they don’t prematurely fade away.
Everlastingly they strive to last.

In men it’s cold and then stops dead.
My God, how keen they are on ending things.
Men rattle to a climax fast,
are fully armed in their own selves:
their time on earth in growing stiff is passed. 

Women’s gender is a suppler kind,
in which things blossom, things unbosom,
where they keep a store of tenderness,
homesickness for a lake in Switzerland.
They’re fond of starting and conserving.

In men there’s only war and nothing else.
In women birth continues until death.
They bat their eyelids for a while,
they sparkle, briefly toss and turn
and there you have a brave new generation.
One man’s enough for its extermination.

In men it’s cold and frequently December,
in women it is always May.