Keldervrouw snerp me een deun op uw riet
bied verkoeling bij noen want mij dorst
naar slot van blauw happende stilte naar
vorst in de grond naar het lichtend gebaar van orion.
Vervaarlijk is het sluitwerk van uw zwaarte loochenend lijfje.
Verslavend zijn de hapjes op uw zelf gebakken schotel.
Wanstaltig is de weetzucht van uw zusters.
Zoldervrouw span me een balk onder pannen
schendende bliksem brei me een hiel dat ik
vlucht boetseer me een zwaluw die darren
verschalkt in de open te sperren avond.
Vachtige teven verlaten hun riekende burchten.
De houtworm knaagt gestadig aan haar nachtlied.
De woekerzwam bestrijkt hektaren woud.
Verandavrouw baar me berusting.