de rivier
Het lage vul ik met voorbijgaan
op en ik sleep door stad en land
verleden mee dat in mijn diepte
moet bezinken. Of ik nu dunner word of
zwel, ik slijp en slijt de binnenkanten
van m’n vel; mijn bedding ben ik
niet en wel. Voor links
en rechts heb ik geen oog, loom
drijvend op m’n onderstroom, de armen
zijwaarts soms gestrekt waardoor ik
nog meer grond betrek, verdrink ik
in het eigen ik. Niet dat ik
in mijzelf verstik, het hoge
vind ik daar en ook het slik.