Ourcq
Van de ijsbreker die loskomt van de kade
schieten scheuren door de ijslaag,
van de ene oever naar de andere
trilt het schip en kruit het ijs,
tot diep in het kanaal helt de oppervlakte
en bolt en splijt, verkruimelt en smelt.
Nu is zichtbaar
hoe zwaar een zwaan moet zijn.
Fors als zijn buik en vliespoten
is het ijs, niet wit maar transparant.
Waar hij staat, ligt
een laag water.
Iemand schept het ijs uit de fontein.
Iemand stapelt tegels in een krat.
Iemand haalt de brug op.
De ijsbreker nadert.
De zwaan staart onafgebroken.