Glinstering op doortocht
Glinstering aan gene zijde van de fantasie,
Vermomd als houten anker,
Gisteren dreef door het kanaal
Uitnemende onduidelijkheid.
Ademloos hield de straat zijn pas in,
Even ademloos de overkant.
Eindelijk toonde zich het niet te onderscheidene,
Drijvend door het kanaal zonder geheimen.
Eerst keken wij wantrouwend,
Met vrees, vrees voor bedrog,
Leugentjes om bestwil, troost, sentiment
Dat wij beschouwden als symbool.
Maar zoals ze daar ging, traag
Door het irreële kanaal, onduidelijkheid.
‘Spectrum van vonken, wees welkom!’
Even waanden wij ons zuiver.
Toen ging de brug open.
Paniek brak onze harten.
Gefluister, stamelen, ongeloof,
Kreten van walging, ontsteltenis.
Vergeefs. Superieur aan het karakter
Van de menigte gleed de glinstering,
Waarachtig zonder obscuur te zijn,
Naar gene zijde van de brug.
Wij zagen nog vaag een gloed, herinnering
Die langzaam doofde in de verte.
O formidabele onduidelijkheid! Morrend
En vloekend trokken wij ons weer terug in de natuur.