previous | next
 
 
 

Tijd en plaats
‘Dus het is waar?’ Een kleine auto hobbelt over een landweg,
een trillend middelpunt, vanuit een ooghoek waargenomen,

plukjes watten boven het groene dal. ‘Ik zie ik zie wat jij niet ziet!’
Rondrijden en verdwalen tot zich een oplossing voor zou doen

en was dít maar zichtbaar te maken: onze moeizame terugtocht,
hoe laat het werd, de eenmalige scherpte van een overweldigend

decor, het dode gewicht. Vastgenageld. ‘Nou moet jij vragen wát!’
Opstaan of blijven liggen, liggen of blijven opstaan, ook ’s nachts

wist deze wonderbaarlijke vermenigvuldiging van geen ophouden,
pak vast m’n hand. ‘Hallo?’ De kracht van de herhaling. ‘Halló?’
Time and place
‘So it’s true then?’ A small car jolts along a country road,
a quivering focal point, seen out of the corner of an eye, tufts of

cotton wool above the green valley. ‘I see, I see what you can’t see!’
Roaming around and getting lost till a solution would emerge

and if only this could have been made visible: our laborious return,
how late it got, the one-off sharpness of an overwhelming

decor, the dead weight. Pinned down. ‘Now you have to ask what!’
To stand up or keep lying down, lie down or keep standing up,

at night too this strange proliferation refused to stop,
hold on to my hand. ‘Hallo?’ The power of repetition. ‘Hal-lo?’