HIJ ZEI WE MOETEN PRATEN
en ik zei okay, laat me even
mijn labello pakken, dat praat
een stuk makkelijker
en ik gleed nog voor hij doorhad
wat er aan de hand was in mijn tas.
Zonk naar de bodem, langs
mascara, doekjes, ons nog te
ondertekenen samenlevingscontract
en bereikte de bodem van mijn tas.
Daar nam ik plaats. En heel af en toe
staarde ik omhoog en zag een wanhopige
mannenhand naar me graaien. Die hand
noemde ik God.