previous
 
 
 

50
Retorica, mijn authentieke, magnifieke
ontzetster van het generieke, steeds meer zieke
dat zwijgend borrelt onder deksels van de put,
in dagen die zijn dichtgekoekt van lust naar nut
met oren die om niet te horen woorden boren
in smoelwerk dat zich evenmin laat ringeloren,
in dagen die van ons op social networks eisen
dat wij ons voor de likes in pipopakjes hijsen
met authentieke rode neuzen voor een doel
dat credibility moet geven aan ons smoel
om echt te worden in de ogen van de vrienden,
aan wie we blauwe duimpjes op van leuk verdienden
door lekker authentiekerig dat vorm te geven
wat wij graag presenteren als ons echte leven,
leg ik de loper voor u uit, retorica,
de ware waarheid waarvoor ik op knieën ga
en die genoeg is om het putdeksel te lichten
en mij in staat stelt om mijn ware zelf te dichten,
zoals u woorden trekt uit strakgetrokken lippen
die zelfgenoegzaam aan gelijk zitten te nippen
en ware woorden blaast in volgegroeide oren
die niets meer voelen en maar weer eens moeten horen,
en ik omhels u, hoewel mensen u versmaden,
verguizen, haten, hekelen en af gaan raden
in workshops op een heidag met hun duimen op
ten overstaan van flipboards met hun brakke kop.
Ik kan de feedback van recensies al wel raden.
Ze zullen schrijven dat mijn grote heldendaden
met dank aan u, retorica, juist zijn belicht
en dat men nooit iets waarders las dan dit gedicht.
De oude meneer Moenen loopt op HEMA-schoenen
de volgeschreven borden met een spons te boenen.
Zijn haar zit als een poedel op zijn hoofd geplet,
waardoor geen mens op zakken in zijn stofjas let.
Hij schuift door lange gangen als een stille geest
die steeds ontkent en met een bordenwisser leest.
Het zal nu spoedig winter worden, want het gaat
niet als het gaat. De mensen praten gekkenpraat.
Het zal niet gaan zoals het altijd is gegaan.
Er zwelt iets aan. Getijden rukken aan de maan.
De grote jongens komen met hun harde stemmen
om heel de avond voor zichzelf te gaan bestemmen.
De nacht is aangezegd. De warre uren deinen.
Mijn engelen kunnen nu elk moment verschijnen,
zij die de vormen heeft om schipbreuk op te lijden
en zij die vormen mist en baas is van de tijden.
Het was een golf die ik mijn namen dacht te geven
alsof ik zee doorkliefde met een scherpe steven
op koers op leven. Ik zag trieste netten huilen
en kapiteins van mijn formaat voor stormen schuilen
in sneue snuifdoosjes of pruimtabak aan wal.
Een droog mens is op zijn manier een ongeval.
Retorica, mijn kunst en enig waar geloof,
u bent de takken na het bruin gevallen loof,
het ritme van de golfslag in de boze zee,
de brul die hoefslag slaat in dol geworden vee,
de oorzaak van de dingen, hun structuur en doel
en de ontsluitster van de kamers waar ik voel
wat ik echt voel. Want zonder u was mensheid aap.
De bouw van piramides, klonen van een schaap,
vier laarzen op de maan, is dankzij u gedaan.
U hebt me heel de waarheid blijvend aangedaan
toen u haar fijne kneepjes streng aan mij doceerde
opdat ik mijn gezicht de felle lamp toekeerde.
Ik kan voorspellen wat recensies zullen schrijven:
al wat retorisch is, is echt en zal beklijven.
De oude meneer Moenen loopt de gang te boenen.
Het zwarte bloed staat op zijn grijs skaileren schoenen.
Ze zeggen dat hij ooit een meisje heeft gekust.
Alwetend is hij niet, maar veel is hem bewust.
De lange winter komt, ik heb het al gezegd.
Er is een hoofdje uit de golven opgedregd.
De vissers zeiden dat het zong. En wat het zong
was dat de oude wereld als een handdoek wrong
en rode druppels lekten op de visafslag
en dat de zee nog nooit zoveel getijden zag.
We gaan niet overstag en op de Kerkhoflaan
zullen de dorre rozen onder water staan.
Ik zie de rook van vuren in de villawijken
en glazen puien van de gouden bank bezwijken
voor plunderaars die baarden hebben laten staan.