Ik neem de hersens de tong en de wangen,
zei eentje, maar het hart gooi ik weg.
Wij zwegen onthutst, liepen de rest
van het lijf na, deelden ons verder niet
mee. Gingen de volgende ochtend de berg op
om voedsel te zoeken, vonden oneetbaar.
Toen hebben we een onschuld geslacht.
We lieten hersens tong en wangen
intact, namen het hart.