De dagen waarin je dood waren luttel en lang
en vol schelle vogels de nachten.
Ik heb mijn boeken geopend en zonder knak georeerd.
ik was op dreef en lucide.
Enkele lachers leken op mijn hand.
Ik heb mijn gras gemaaid mijn geurig bed gewied
gesnoeid de blauwste regen van mijn gevel.
Ik heb je brieven geschikt en gekist maar niet om ze te verbranden.
Ik heb met baarden in jurken op hoekige paden
gewandeld hun bidden beluisterd
hun scheurend uitbundige eerbied.
Ik maakte een lijst van je kussen.
Ik maakte een lijst van je ogen.
Ik schreef een lovend artikel over een kutboek.
Ik repeteerde mijn toespraak vol allusies.
Ik heb mijn bieren gekoeld mijn dorsten gelenigd
foute grappen gemaakt met mijn gastvrienden.
De dag dat je opdook geen zonnige dag
en de nachten vol krassende dieren.
Dat slaapgebrek er stevig kan inhakken is eigenlijk geen nieuws.