en/nl previous
 
 
 
ah tamanrasset zuidwaarts oh dood
geheeld absurd ubuntu door de ander levend uwe dood
heeft hier ter hoogte van tamanrasset zijn grote voeten in het zand gelobd
en korstig ook zie ik een heel grote wrat. verder kan ik melden
dat dood luid snurkt. hij kan het niet helpen: tot diep in de nacht
zat hij te mailen en nu plagen hem talloze overlevenden
die hem slapeloos in hun sahara vrezen
 
klein zusje van dood is een woestijn die soms en langzaamaan sahel
wat groener wordt zodat je voeten zo te zien vanuit de hoogte hier of daar
wat nat wanneer ze aan de oever van een meer of meer rivier.
het mist. en je verwacht hem ieder ogenblik. waaraan herken
je hem? wat is zijn teken of besluit zodat hij aan je komt?
zijn zusje zwijgt. je weet nog wel: dood heeft een smoel
en wie weet is die kaaps in kaapstad
nu wordt dood toerist van alle kleuren thuis
 
erg druk was het tussen de vissen en heel warm toen de piloot opeens
zei: dat schip zinkt! het zinkt en daalde hij verder naar de haven
verderop. we hebben gevlogen rond de tafelberg de dichtheid van de townships
vastgesteld. na de vlekkeloze landing zagen we de waarheid onder ogen.
geen commissie die het na kan doen: dit is een verdrietig land
waar medemensen als verschrikte vogels uiteenstuiven wanneer
dood als mijn wit van deze bladzij hen te na komt
 
gaan we wat met een eitje doen? vraagt de vrouwelijke gastheer aan
dood die zichtbaar erg moe aan het ontbijt zit dood kijkt naar buiten
ziet de oceaan glinsteren in zonlicht ergert zich aan de harde hete wind
(de cape doctor) waardoor het huis potdicht moet. en benauwd. daar
zit dood tussen antiek en porselein en verlangt naar het zwembad
vol bladeren. straks rijdt hij naar stellenbosch met zijn
klagende chauffeur die dood weer gaat uitleggen dat
toerisme townships en de arms industry klaterende herinneringen
broertjes in een supermarktwagentje of brieven aan een berg zijn
 
dood aan zee in sea point thelema chardonnay blanke
drukte om hem heen en dan ineens de regenboog wat zelfingenomen
boven de oceaan en zo groot als een natie. regenboog (vraagt dood) regenboog
waar zit het wit in je kleuren? in alles samen dood! regenboog
draait zich om en dood zegt: doe het maar en regenboog wit.
regenboog regenboog waar zit je zwart? nu regenboog link
tegen dood: dood – zwart is afwezig wit licht! aha! zegt
dood. je hebt een probleem. laten we zaken doen
 
even later is dood omgeven door
pornosterren uit jo’burg zij leggen zijn vermoeide hoofd
op een houten droommachine tussen hun welige haren
terwijl zij zich vullen met wodka hun borsten
omvatten met beide handen klaar
voor de camera waar dood ineens bang
voor is hij moest hen wel beloven
dat zij in de verre toekomst mogen sterven
in het harnas
 
als dood met een voldaan gevoel het graf in zou en dan de paradyskloof
binnengaat voor zijn tijd uit ver buiten de wasem township
waar het stinkt de huizen van karton hel scheef zo hier of daar met platen
zink wat steviger maar altijd schuin
de pui gemaakt van afval dat de straten keurig
in het midden siert. wie kunnen er niet mee: de vele vrouwen
die dood achterlaat zijn kapper met krot de containers
vol bloemen van blik en zijn jongste zoontje dat nóg
naar zijn knieën snakt en rollend door het kale droge zand verdwijnt
 
dood is zelf een dream machine een klein construct van tijd en ruimte
ook wel xhosa-dichter die met dierenvellen
op zijn hoge muts een schuchter schrapend oud verhaal wil doen
en met zijn staf naar ouders stampt van ouders’ ouders’ ouders’ enzovoort.
de berg in de verte eindigt in een leeuwenkop.
vandaag is op de snelweg ter hoogte van de afslag naar het vliegveld
een blauw zwembad van zijn lorrie weggevlucht.
het heeft zich in spier verstopt ver weg aan de rand
van het landgoed waar de cheeta’s er nerveus van zijn.
daar staat dood klaar voor onder water. tijd en ruimte wachten af:
een klein
construct de leegte die een bijna slapende
jonge cheeta ongemerkt zou kunnen vullen.
eenmaal in het glinsterende water vindt dood
de zwarte vlekken op zijn lichtgekleurde huid opeens zo smaakvol
 
in hun helder gele blote cocktailjurken omgeven en verdedigen zij dood
die wat verlegen zit te liegen over zijn status en verdiensten.
dit is de zulabar: een rode
vloer en daarop zwarte lichtgekleurde blanke jeugd en dan muziek om van te . . .
dood in de ban van haar en haar: dood omvat haar diepbruine en haar roomblanke
boezem die een man als dood doen dorsten naar meer.
zij lezen hem zwijgend hun gedicht
deze vrouwen van 1 nacht zij omgeven hem met hun radiostemmen
en beschermden zij hem die stervende ééngedichtdichteressen

waar de atlantische en indische oceaan elkaar treffen staan bewakers klaar met een
antwoord dat gewapend is. het smaakt hier wat zout en verder naar niets.
zilverkleurige auto’s en zwarte mannen van de veiligheidsdienst.
wij hebben de grenzen verkend en wij zijn verder verdwenen
achter de mascara die zuid-afrika heet.
wij: shabbir noch omé violetta napo ruben changa
en zonder ondergetekende. we zijn afwezig geweest toen de lucht
uit zichzelf sprak. we zijn in noordelijke richting onszelf vergeten.
leid ons neem ons bij de neus o dood: de laatsten zijn wij
dichters de laatste
late
 
 
(kaapstad: februari 2008)
ah tamanrasset southwards oh death
quite absurd ubuntu living through the other your death
has here at tamanrasset lobbed its big feet in the sand
and scabby too I see a great big wart. what’s more I can report
that death snores loudly. he can’t help it: till far into the night
he was emailing and now countless survivors plague him
who fear him sleepless in their sahara
 
little sister of death is a desert which sometimes and gradually sahel
grows somewhat greener so that your feet seen from above here or there
are slightly wet when on the shore of a lake or more river.
there’s mist, and you expect him any minute, how will you recognise
him? what is his sign or decree so he can get to you?
his sister’s silent. you remember death has an ugly mug
and maybe what’s cape in cape town
now death becomes a tourist who can turn any colour
 
it was very busy among the fishes and very warm when the pilot suddenly
said: that ship is sinking! it sank and he descended further to the harbour
further on. we flew round table mountain observed the density of the
townships. after the immaculate landing we looked truth in the face.
no commission can recreate it: this is a grieving land
where fellow-humans scatter like frightened birds when
death like my white of this page comes too close
 
shall we do something with an egg? the female host asks
death who sits visibly tired out at breakfast death looks outside
sees the ocean glistening in sunlight is annoyed at the harsh hot wind
(the cape doctor) which means the house must be closed. and stuffy. there
sits death among antiques and porcelain and longs for the swimming pool
full of leaves. soon he’ll drive to stellenbosch with his
complaining chauffeur who will explain to death again that
tourism townships and the arms industry are splashing reminders
brothers in a supermarket trolley or letters on a mountain
 
death at the sea in sea point thelema chardonnay white
commotion around him and then suddenly the rainbow rather self-satisfied
above the ocean and as big as a nation. rainbow (asks death) rainbow
where is the white in your colours? in everything dead together! rainbow
turns round and death says: just do it and rainbow white.
rainbow rainbow where is your black? Now rainbow slyly
to death: death – black is absent white light! aha! says
death. you have a problem. let’s do business
 
a little later death is surrounded
by porn stars from joburg they lay his weary head
on a wooden dream machine among their luxuriant hair
while they fill themselves with vodka grasp their
breasts in both hands ready
for the camera of which death is suddenly
afraid he had to promise them
that in the distant future they will be able to die
in harness
 
if death were to enter the grave with a satisfied feeling and then the
paradyskloof before his time far beyond the reeking township
where it stinks the cardboard houses hell crooked here and there made a little
sturdier with sheets of zinc but always lopsided
the fronts made of rubbish that decorates the street
nicely down the middle. who can’t come too: the many women
that death leaves behind his barber with hovel the containers
full of flowers of tin and his youngest son that still
longs for his knees and rolling through the bare dry sand disappears
 
death is itself a dream machine a small construct of time and space
also a xhosa poet who with animal skins
on his tall cap shyly clearing his throat wants to tell an old story
and with his staff bangs on to parents of parents’ parents’ parents’ and so on.
the mountain in the distance ends in a lion’s head
today on the motorway at the exit to the airport
a blue swimming pool escaped from its lorry
it hid itself in grass far off on the edge
of the estate where the cheetahs are nervous of it.
death is ready for under water. time and space bide their time
a small
construct the emptiness that an almost-asleep
young cheetah could fill unnoticed.
once in the glistening water death finds
the black patches on his light-coloured skin suddenly tasteful
 
in their bright yellow bare cocktail dresses they surround and defend death
who sits rather shyly lying about his status and achievements.
this is the zulabar: a red
floor and on it light-coloured white youth and then music to … for
death bewitched by her and her: death embraces her brown and her creamy
bosom which make a man like death thirst for more.
they silently read him their poem
these 1-night women they surround him with their radio voices
and they protected him those dying one-poem poetesses
 
where the atlantic and the indian ocean meet guards stand ready with an
answer that is armed. It tastes a little of salt here and beyond that of nothing.
silver-coloured cars and black men from the security service.
we have explored the limits and apart from that we have disappeared
behind the mascara called south africa.
we: shabbir noch omé violetta napo ruben changa
and without yours truly. We were absent when the sky
spoke of its own accord. we forgot ourselves in a northerly direction.
lead us take us by the nose o death: we are the last ones
poets the last
late ones
 
 
(cape town: february 2008)