SPROOKJE
Geen man, want geen vrouw.
Man kijkt tv, drinkt koffie, kijkt het raam uit. Belt misschien nummer van fin. onafh. vrouw, begin veertig, eenzaamheid beu. Niet de man, maar de vrouw. Zoekt man met gevoel voor humor, die met haar in sprookjes gelooft die nog werkelijkheid kunnen worden. Niet de vrouw, maar de man.
Niet het raam uit, maar in zijn ooghoeken duim en middenvinger, ten teken dat hij nadenkt.
Niet langer nadenkt, maar de pen grijpt. Schrijft onder nummer. Sluit foto in. En nog een.
Niet langer wacht, maar opstaat, de handen uit de mouwen steekt. Een pan met water gevuld. Een aardappel geschild.
Man aan tafel. Kauwt de ene hap na de andere. Geen servet en geen mes. Eet slechts met vork, want alleen.
Man aan tafel. Heeft servet omgeknoopt. Bij de boord ingestopt. Eet met mes en vork. Want eenzaamheid beu.
Geen brief, geen telefoon.
Niet haar zwoele stem over de telefoon, niet het harde bewijs van een brief, doch beide. In sfeervolle omgeving wacht hem een jonge, blonde vrouw die hem schat zal noemen.
Vrouw niet jong, doch blond. Zal ze hem schat noemen? Zoals men een vergadering opent. Het gesprek opent. Zich opent voor een gesprek.
Niet haar woord, niet haar prachtige glimlach als hij plaats heeft genomen. Als hij aan tafel geschoven alvorens te beginnen zijn handen aan weerszijden van het bord legt. Met één doel. Daartoe is hij: hoffelijk, geestig, belangstellend.
Zij niet. Zij heeft namelijk nog maar weinig gezegd.
Zij is namelijk de werkelijkheid zelf.
Hij is het sprookje. Aan tafel. Over de telefoon. En in de brief. In een brief deelt zijn geur zich aan haar mee. Voor hij haar een brief schrijft, neemt hij een bad. In die geest schrijft hij haar.
Want wat is zeep, in geestelijke zin?
Alles wat vlekt in de geest, legt de geest als je een brief schrijft en je denkt na, los naast elkaar.
Geen zeep, maar de grammatica.
De vernieuwde reinigende werking, de explosieve waskracht van de Nederlandse grammatica.
Een bewolkte lucht, die zich in regen ontlaadt.
Geen regen, maar sneeuw. In deze streken even voortreffelijk als zeldzaam. En daarom als beeld gekoesterd, als kerstkaart, van zijn liefste wensen vergezeld: een takje hulst, een hoefijzer, een brandende kaars.
Vrouw loopt met brandende kaars. Ze zoekt tot ze een plaats vindt waar hij kan branden, want ze spaart ze.
Niet de foto’s, maar de mannen.
Het hoofd dat ze hebben verloren.