UIT DELFT
Als hier licht valt, dan onder loden
lucht, valse gloed in de namiddag.
Kon ik de stad innemen, mij stellen
in de stenen cirkel op de markt, drinkend
de bloedige schaduw van het stadhuis –
Laat naar je kijken. Ik bonk op de muren,
zij verstuiven als ochtendas in de kachel,
of ik er ben. Uit de grachten rijst
een wal van zuur water. Hier was het,
hier zuchtte ik om de polder, viel ik
tegen ijzig bouwwerk. Hier ruilt men
de reis tegen een enge thuiskomst.