previous | next
 
 
 

THE IMPORTANCE OF BEING CHICKEN
We hebben nu bijna alles geplukt. Naakte vogels liggen ons
blauw aan te glanzen, ook onder hun veren zijn ze nog kip.
 
Waren wij in staat van elkaar te eten dan smaakten wij
anders dan eerder, met kleren – jij en ik zijn wat we dragen
veel beter dan zij en wij zijn het al jaren zo goed
dat het ons zeer doet, dat naakte.
 
We kijken nog even naar wat er nu ligt – telkens opnieuw
zetten ze zich voor onze ogen in elkaar, al die knappe,
terzake doende botten, herkenbare resten, het hele
hebben en houden gekloven, steeds
 
blijft er iets over dat we zelf willen zijn: altijd
herkenbaar als één en hetzelfde gezicht
in almaar wisselende hoofden.
THE IMPORTANCE OF BEING CHICKEN
We’ve almost finished the plucking. Naked birds
lie gleaming at us, even under their feathers they’re all chicken.
 
If we were able to eat each other we would taste
different than before, with clothes on – you and I are what we wear
much more fully than they are and have been so good at it for years
that it hurts us, nakedness.
 
We have a last look at what’s lying there – again and again
they assemble themselves before our eyes, all those elegant,
relevant bones, recognisable remains, every scrap
they owned butchered, there’s always

something left over that we want to be ourselves: always
recognisable as one and the same face
on ever-changing heads.