ik wende aan haar borsten, ik bevond ze
spectaculair druk en zeer innig beknopt,
toch ratelend ruim, gelijk versuikerde hemelingen
pront van bestuur en karakter.
maar bovenal verzekerde ik mij van de vrolijkheid der benen,
tegen een sierprijs, beklom hun wraking, hun zachtsnier,
mocht bespelen de zoetsnaar, dreef wild op het drijfhout
maar tondeldood fleemde naar vlam en ’t verlorene
schoof van hun helling boven ’t schavielen der duinen.
hun troostpracht vlamde over zandstroom, buiten getijden
een lust veerde op tussen de benen en verlangde
diep en bermen, gloeiend van klaproos.
het kaatste de liefde, smachtstrak vuurden hun glimmers