er roept wat.
dat is de brug die instort.
eens overspande ze en nu is ze stort en val.
wij zetten onze voet op het brugdek
en al is het er niet
toch blijft onze voet staan op het brugdek
onze hoogmoedige voet staat
zweeft niet
zinkt niet
maar staat doodstil
hoewel ook niet helemaal stil
maar veert zoals een balk een stalen legger een bamboe veren
terwille van hun onbreekbaarheid.
stevig is onze voet
en wij zetten onze tweede voet neer
en onze talrijke voeten
telbaar en talrijk
zetten wij neer
stevig onwrikbaar
zacht verend op
de plaatsen van de verdwenen bruggen
en wij kijken vooruit naar de overkant
en soms kijken wij neer in de verre diepte
waar wat roept, waar de verdwenen brug roept.
uit zijn gebroken ruggegraat ontstaan de klanken die wij noemen:
het roepen van een gebroken brug, de kreet van een brug die
in de verre diepte beland is, op de bodem van diepte, verte,
of die wij noemen: er roept wat.
en onze voeten
betredend de zilveren kabels
de uit lucht gevlochten kabels
staan hoog boven de dragende luchten
en los wiegend maar stevig verplaatsen wij ons en luisteren niet
naar wat er roept even luisteren wij niet omdat wij vooruit zien
en boven ons roepen vermoeden boven ons willen wij roepen horen
om daar naar toe te klimmen met onze voeten die vastberaden
de treden zullen bestijgen
maar dan horen wij weer het roepen beneden
de lucht raakt weer onze voetzool en nog steeds betreden wij
de verdwenen bruggen
en de lucht kittelt zachtjes aan onze eeltige voeten met daarin
in het gele in het bruine in het oranje eelt verborgen
de vele plekken waarmee wij luisteren naar alles wat onder ons is
en naar alles wat tegen ons drukt en ons draagt of
weg van ons wil of ons roept.
en al sluimert een schoen
met zijn versleten of scheve of nieuwe sterke rubberen leren zolen
tussen onze voetzool en alles wat onder ons is
toch voelen onze voeten
de woorden de strelingen de prikkels de weerstand van alles
wat onder is
de roep van:
er roept wat uit de verlamde brug
uit de rug van die neergestorte kat
die brug die hing tussen daar en hier.
en wij zijn erop
hoog
onze voeten bijna in het midden
en dan staan onze gehoorzame voeten stil
op de stalen rust van de lucht
en wij buigen ons naar voren en met ons hele lichaam wenden wij
ons naar beneden en van ver leggen wij ons neer over beneden
onze handpalmen vormen zich tussen zacht en hard
ze welven zich om daar ver beneden te horen en zacht nog
sturen onze handpalmen onze stem om te roepen
er roept wat in ons
zacht nog.
naar beneden
uit onze buiken
vormt zich naar alle verten onze stem
die ons uit alle richtingen verlaat en
roept naar beneden
en met de nevels van de avond vloeit onze stem naar beneden en
legt zich over de rug van de verdwenen gebroken
de in zijn breuken rustende brug.
dan richten wij ons weer op
verzetten geen voet
wind speelt
rood roept ons de morgen