BEWIMPELDE
Niet jij of ik
maar jullie die nu wij
zijn, en vooral de verstoken
zij, door zich niet te mogen ontbloten, uit
Giotto’s gelaten haar ogen waarin
splijtlicht de iris aziatisch fijnmaalt onder
hun komende hemel der jumbo’s rozerood
doorschoten tot de pijlen striemen de blanke
rug die haar verlossen wil maar zich neerlaat
in de zee, al heerlijk raken vol
de spelonken onder dat dalen
van de ademhalende op
hun trottoirs om de tongen te laten
ratelen tegen het donker zonder
weerga wanneer de dag besluit de statie
met de afname. Een tombe noem ik het
noch een gave van de natuur door
Casablanca te laten liggen aan de Amstel
in de slotfase. Zo lief heeft
de wil de redding gepaard aan
het doek waarop de parade wordt gedragen, dat
haar marmerblauw gaat arm
in arm met de doelbewuste blik op weg naar
het dure huis. Terzijde kijk ik zoveel
mogelijk. Om op de kalk te schilderen
hetzelfde met deze waterverf wat
in Padua kon gebeuren, namelijk dat dit stil
staat en sticht de onbegrijpelijke
kleur die schoon maakt. Wij dolgraag
voortaan samen maar de bewimpelde
zij met name, voor het
te laat is haar al te zien