LOKAAL HEELAL
In ons is bewaard wat verging, aan mij de taak
(een doel) het te prikken aan de wand als een ring
om de dikke vinger van het middel. Hel, boven me
gesteld, hemel, op m’n borst gespeld, dolle pret
in bed, m’n zij haar dier, baar wonder, volle lul
aan boord ben ik in lokaal heelal, als kristal breekt
m’n kamer en vijf vadem diep tolt walhalla in de
sloten, dat is pas starten en doorstroom levert de blik
metalliek, glazuur de miroir, een legering van de ander
als zalf en mezelf in de vorm van een leger, bezet
door m’n adem. Poets door, pop. Waar ik honk zoop
ik, vervloog m’n hoop pronkt sterrenkundig rotting
nu ik mis, als de wanner de aar, de laars in m’n aars &
de gaarde strooit, gracieus met de hand, de janboel
bomvol tulpen voor Japan, in de zon die de rijst belooft
voor m’n hol. In deze kosmos slaap ik niet, m’n oor
legt me te luisteren op de losse bol, ik klok de coma
van de komende, commando’s tussen psalmen
door, het onbevlekte lokken, tot haar melk me moet
verkalmen, om aan haar rok te blijven hangen. O
Noorderkroon, blaas het bloed uit de baan van de loop
die me verdooft, Slangendrager, Hellewagen, schiet me
dieper tot ik kan dalen, in de orkaankracht van het graan,
naar de klap van de molen op de polders die me vermalen