TE LAAT
Ik fietste door een kalmte in de stad
die langzaam huizen werd waarin mensen samen
wonen toen de eenzaamheid achterop sprong
en zei ik rijd een stukje met je mee ik ga toch die kant uit.
Het komt niet uit zei ik. Ik moet nog een begin vinden
voor een brief. Tot ziens.
Ik schilde een rode appel en zag het bleke
vlees zo in zichzelf gekeerd staan op een bord
dat ik het niet kon eten. Stelde me de vrouw voor
die jij boven mij verkoos en bedacht een ander
land om in te kunnen wonen.
De eenzaamheid had elke stoel geprobeerd
en lag net in bed toen jij aanbelde.
Je zag er zo moe uit dat ik je binnen kon vragen.
Maar je had veel bij je. Koffers vol beweeglijke
woorden te groot en te zwaar om te dragen.
De man spreekt. Waarom laat je me er niet in
is er soms iemand binnen?
Nee lieg ik. Ik ben alleen. Ik tel hoeveel
leugens een mens in een deuropening kan vinden
en heb de indruk dat er iets ontbreekt.