previous
 
 
 

RIMBOE
Ik leefde lang op de verlaten plaatsen
Waar blanken niet dan noodgedwongen komen,
Aan smalle oeverzoom van breede stroomen
Die niet dan ’t groen van ’t woudgewelf weerkaatsen.

Als hoofd van een kolonie van melaatschen
Heb ik een zwarte nimf tot vrouw genomen,
Loop haast niet meer, maar rijd soms in mijn droomen
Veerkrachtig met een Friesche faem op schaatsen.

Er is hier niets meer dat mijn leven stoort,
Hetzij de plaag van mieren en muskieten
En soms de vage haat aan ’t vaderland,

Spijt dat ik onheil stichtte maar geen brand,
Dat ik gemarteld heb en niet gemoord;
Maar verder kan ik ’t leven zeer genieten.
JUNGLE
I’ve lived for years in desolate places
Where white men only in extremis go,
On narrow strips past which broad rivers flow,
Reflecting only the jungle’s green spaces.

In charge of lepers with ravaged faces,
I’ve married a black beauty, though
I can scarcely walk; I dream occasionally:
Skate lithely with Frisian lovers through snow.

There’s nothing more here to disturb my life
But plagues of mosquitoes and bugs in the plants
And sometimes vague hate for my native shires,

Regret I made mischief, but started no fires
That I tortured them, but spared them the knife;
Apart from that, though, I relish life’s brief dance.