previous | next
 
 
 

HET WILDE EENS
Ach, wie heeft het niet gekend
in zijn jeugd, het hart als dirigent,
een bliksem zich vertakkend
van je pols naar je keel, een nobele
wilde die uit de hemel neerdaalde
maar vlak voor hij de aarde zou raken
werd opgevangen in het ribbennet.

Als een jarig kind
stond het ooit in ons
midden wat nu wegkruipt
als een bang slingeraapje
in een steeds enger
wordende ruimte.

En het vult
nauwelijks nog
een pols
wat eens de maat sloeg,
om een lichaam
als een strakgespannen
trommel vroeg.
THE WILD ONCE
Oh, who hasn’t known inside,
when young, his heartbeat as a guide,
a lightning flash that’s forking
from wrist to throat, a noble
savage falling from the skies
but just before it hits the ground
caught in a net of ribs.

Like a birthday child
what now crawls off
like a scared spider monkey
once stood among us,
in an ever more
cramped space.

And it scarcely fills
a wrist
anymore –
what once beat time,
called for a body
like a tautly-stretched
drum.