previous | next
 
 
 

De metselaar parelt van het zweet,
De gehaaste bibliotheekdirecteur pakt zijn jas,
Ik herken ze en glimlach.
En jij die jongens en meisjes grootbrengt
En kranten bezorgt en kleren verstelt
En in de late uren wiskunde studeert
En nu doodmoe je haren wast,
Het is goed.

Ik herken je en glimlach.
Rust uit en begin opnieuw.
Verf je lippen of laat ze zo.
Prik brood op een stok en ga een dag zwerven,
Alle leeftijden zullen je herkennen en je vrolijkheid aanmoedigen,
Je bent een bloem.

De struiken en bomen zijn niet gewelddadig,
Ze beschermen je en bieden schaduw.
De wind daagt je moleculen uit,
Gelukkig maar.

Vind het goed dat zon en maan weten hoe je heet
Maar je naam niet noemen.
De jaargetijden en de maanden,
De nachten en de dagen,
Ze herkennen je, herkennen ons allemaal.
We klimmen de heuvel op en gaan weer naar beneden
En eten met meer ervaring.

Jij ook, fietsreparateur,
En ook de ambtenaar voor de zwembaden
En ook degeen die faillissementen uitspreekt
En ook de muzikant in volle theaters,
En ook de rijstteler en de geitenhoeder.
Jullie werken hard.
Rust uit en begin opnieuw.

Het hout van de daken
Is net zo sterk als het hout van de loopplanken
Want het is gekapt met een glimlach.

Ik weet niets meer dan jullie weten,
Ik spuug op mijn schoenen en poets ze
En ga mijn weg
Langs de kloosters van de monniken,
Langs de groepjes betonvlechters,
Langs de bedelaars met de zwarte ogen,
En vergeet jullie niet.

Ik bemin vrouwen en omarm mannen,
Ik zeg onzinnige dingen tegen kinderen
En til ze op.
Ik spiegel me aan niets,
Elke seconde is een nieuw tijdperk.

We zijn niet van elkaar gescheiden door de stilte
Of door het dreunen van de wolken
Of door de hitte van het vuur,
We spreken en houden dan onze mond
En gaan naar buiten voor de regen.

Ik herken je en glimlach.
Rust uit en begin opnieuw.
Verf je lippen of laat ze zo.
Prik brood op een stok en ga een dag zwerven,
Alle leeftijden zullen je herkennen en je vrolijkheid aanmoedigen,
Je bent een bloem.
The bricklayer sweats his guts out,
The head librarian grabs his coat,
I recognize them and smile.
And you, who raise boys and girls
And deliver newspapers and mend clothes
And study math at night
Then wash your hair, dead-tired.
It’s all right.

I recognize you and smile.
Take a rest and begin again,
Put lipstick on or leave it off.
Prick bread on a stick and go roaming for the day,
All ages will recognize you and cheer you on,
You are a flower.

The bushes and trees aren’t into violence,
They protect you and offer shade,
The wind defies your molecules,
Just as well, too.

Don’t mind about the sun and moon knowing who you are
Without ever saying your name.
The seasons and the months,
The nights and the days,
They recognize you, they recognize us all.
We go up the hill and down again,
And eat with more experience.

You too, bicycle repairman,
And also the swimming-pool administrator,
And also he who adjudicates bankruptcies,
And also the musician playing to full houses,
And also the rice farmer, and the goat-herd.
All of you work hard.
Take a rest and begin again.

The wood of the rafters
Is just as strong as the wood of the gangplanks
Because it was felled with a smile.

I know no more than you do.
I spit on my shoes and polish them,
And go on my way
Past the monks in their monastery,
Past the huddles of concrete fixers,
Past the black-eyed beggars,
And I remember you all.

I love women and embrace men,
I talk nonsense to kids,
Lift them up in the air.
I model myself on nothing,
Each second is a new era.

We are not kept apart by silence
Or by the thunder of the clouds
Or by the heat of the flames.
We talk and then shut up
And go outside for the rain.

I recognize you and smile.
Take a rest and begin again.
Put lipstick on or leave it off.
Prick bread on a stick and go roaming for the day,
All ages will recognize you and cheer you on,
You are a flower.