uit ‘IK HEB HEM BEDACHT’, nr. 4
Op weg zoals altijd, mijn hand uitgelezen
een kanarie gekocht
jou gezien.
Uit geloof omgekeken.
Daarna mijn stem opgelaten, nageklapt
zo hard gewezen dat iedereen het zag.
Nu staan jij en ik in andere verzinsels
zijn we bezig
in een geheim vast te lopen.
Niet hier niet in deze kamer
niet op zo’n manier.
Gekmakende woorden.
Niet het antwoord van welke kanarie dan ook
wat altijd minder is
en genoeg.
Dit is wat de kanarie laat horen:
het geluid van een kamer
met niemand erin.