Zeer onzeker is het of er tegen
die tijd niet neergekeken zal worden op
je zojuist verworven waterdunne eenzaamheid, zoals
op een voetbalspeler die plotseling beseft dat hij buitenspel
moet staan: de fluit heeft geklonken, maar hij heeft het
teken van de goden niet gehoord en is verder
gegaan, niet wetend al wetend,
en is ondanks het vaste doel voor
ogen een verdwaalde geworden, een zwerver van wie elke
stap een misstap is, elk woord een vloek, een opgegevene die
nog voortgaat, hoe de grond ook lokt, wachtend op de sliding, die
uitblijft, zodat er niets anders op zit dan doorlopen en
doorlopen en ingaan in de gelukzaligheid van
het uitgesloten zijn.
Uit de serie ‘Stof ter ontraadseling’