previous | next
 
 
 

Twee zonnen
Wanneer ik ga slapen ligt de zee nog steeds beneden
en altijd is de zon me voor.

Ik sta bij een uitsnede van donder water
en later ben ik bij de boten

met zeilen wit zo licht als opgeluchte stemmen
en tussen de schaterende meeuwen weleens opgetogen.

Maar in de ring die ik kreeg sta ik scheef
naast een datum. En ik zie hem in de verte

gaan, met een zon. Slordig herhaald in het raam.
Hij noemde me Bloem. Ook wel Lente, Sexy, Liefste,

Liefde, Lief en de laatste tijd steeds vaker
Lieverniet, Neelater, Alsjeblieft.
Two Suns
When I sink to bed the sea lies still downstairs
and the sun is as always ahead.

I’m fixing myself, a detail cut out
of dark water. And later I’ll be by the boats,

sails light as uplifted voices and almost,
among the laughter of gulls, light-hearted.

Yet in this ring of his I stand slanted
at a date. And I see how, that far off,

he’s rising with another sun. Slapdash. Again.
He called me Flower. Then Spring, Sexy, Sweetness,

Sweetest, Sweet, but lately more and more
RatherNot, NoLater, Please.