previous | next
 
 
 

Indringster
Op een dag zat zij aan tafel. Zij rook vreemd en ik kende haar niet. Zij zat daar als een koekoeksjong met de ellebogen wijd en dwong mij opzij. De anderen spraken. Niemand noemde haar naam, ook ik wist niet hoe zij genoemd werd, in andere huizen, aan andere tafels. Haar oor was puntig en roze gefronst. Haar tanden grijs glas. Zag zij mij niet? Zij leunde opzij alsof ik al weg was. Schouder tegen mijn kin. Mouw in mijn maaltijd. Ik sprak niet. Zij naast mij pegelde de kamer vol ijsstem en joeg mij dieper in mijn stoel.
Intruder
One day she was sitting at table. She smelt odd and I didn’t know her. She sat there like a young cuckoo with her elbows wide and forced me aside. The others were talking. No one spoke her name, nor did I know what she was called, in other houses, at other tables. Her ear was pointed and like a pink frown. Her teeth grey glass. Didn’t she see me? She leaned aside as if I had already left. Shoulder against my chin. Sleeve in my dinner. I didn’t speak. Sitting next to me she filled the room with the icicles of her frosty voice and drove me deeper into my chair.