previous | next
 
 
 

HARD TEGEN HARD
We waren niet begaan met wat er stierf.
   Een trage stoet, een laatste groet:
het deed ons niets. We waren jong
   en hoonden het misbaar van bloemen
en verklede mussen, we liepen door
   en leefden onze tijd aan stukken.

De lusten, niet de lasten, en de wereld
   een matras. En tussen alle kussen door
een stil besef dat dit het was: het zwelgen,
   nu en hier, de wijsheid van het dier.
We waren niet begaan met wat er stierf.

En toen we wakker schrokken in een witte zaal
   - ver van de straten en de stoeten -
kwam ons een ondervoede man bezoeken
   en wees. We hebben amper opgekeken,
bleven kalm en deden hem verbleken.
THE GLOVES OFF
We felt no ounce of pity for what died.
   A slow procession, one last session:
it left us cold. For we were young
   and mocked the clamouring of flowers
and dressed-up sparrows, we walked on
   and lived our time to pieces.

The sensations, not the obligations, and the world
   a mattress. Amidst the blissful kisses, though,
a quiet sense that this was it: revelling, 
   here and now, the wisdom of an animal.
We felt no ounce of pity for what died.

And when we jerked awake in some white ward
   - far from the streets and the processions -
a half-starved man paid us a visit
   and pointed. We scarcely raised our eyes,
stayed calm and made the image fade.