Twee kraaien. Een man en een vrouw, hand
in hand. Een oude man, gewend aan zijn
stok. Enkele meters verderop twee hoge
bomen, hun takken haken in elkaar. Samen
is wat ik zie. Samen is wat ik denk.
Tussen de tegenover elkaar liggende huizen
het voortdurend veranderende en toch altijd
gelijkblijvende water van de rivier. Schepen
groeten elkaar. Kort. Lang.
Mijn ogen zien niet in het donker, liefje.
Enkelvoudige pijn. Enkelvoudig verlangen.
Wie mij wil, mag mij nu hebben!
Vertel me van kleine beer.
Kleine beer. 0, alle verhalen over hem zijn
van een tere droefheid. Dagen die aan vroe-
ger doen denken. Je ligt in het warme gras.
Je vergeet te spelen. Je droomt. Geen andere
bloemen dan de kleine meizoentjes. Op de hoed
van je moeder wuiven zachte veren . . .