Een jonge moeder met donker haar staat
bij het fornuis. Een korte, met de hand
genaaide schort, gekruiste banden over
haar rug. De tint van zeep. Het licht
is aangenaam, het soort licht dat geen
pijn doet aan je ogen. Tegen de muur ach-
ter de tafel staat een lage bank, en er
is zo weinig ruimte dat de kinderen naar
hun plaats moeten klimmen. Aan de andere
kant staan de stoelen van de volwassenen,
in een rechte lijn, alsof ze vol overgave
spelen dat ze soldaat zijn, of kapitein.
De vader heeft een tas, die hij vastmaakt
aan de stang van zijn fiets. Elke ochtend
gaat hij om acht uur door de fabriekspoort,
en ’s avonds weer terug naar huis. Op zon-
dag haalt hij uit de tas een pen met vier
kleuren en een stapel papier. Dan maakt
hij de roosters voor de continudiensten.
Het is niet gemakkelijk de vader in de
ogen te kijken.