Waarin de indolente ziener zwelgt in afstel
van genot liever mijmert over leegte dan
waarlijk uitrust of iets doet.
Waarin een perk van witte dijen droomloos
oord van voor een rozen vingerende dageraad
hand in slaap sust tot geprikkeld rijst.
Waarin gezwollen zwerk lof der lusteloosheid
jubelt rigor van bronst ontslaapt.
Waarin morgen haar lederen tong in
nog naar jenever slechte sigaren staande
bekken wurmt en wee berokkent.
Waarin ballonnen schrompelend aan verschoten
slingers op tocht hangen dansend onze
held verkleefde bekertjes onthecht
mommen schimpend weken in gazonnen.