Je ziet er niets van en ook niet besmettelijk.
Maar... uw leeftijd, zegt u, twintig?
Het melkwegstelsel keert zich om,
dunkt het achter mijn ogen.
Deze godin legt boven geen haarbreed
in de weg: laat het maar gieten.
Of vallende sterren.
Hoop, op een koopje: u kunt er oud mee worden.
‘Hoe breng je zoiets?’
Die in die witte jas telt verpletterend zonder nut
zijn schema’s na: ze heeft het, ze heeft het niet,
ze heeft het niet, ze heeft het.
Dat zeker weten nog een leugen afdwingt
in de gedaante van ontroering, het zonnetje
prikt feestelijk door de ramen der kliniek.
De oude man, een arts nog, had, immers, ook, liever niet.
Zijn hondenbaan. Twintig zijn, idem.
’s Middags dan maar een park in? Berkje verkrachten?
Of na de metro de maag bij prettig V&D gevuld
met borden schnaps en strijkkwintet ‘Correct’?
Mevrouw Vegter betrapt een autonome oorlogszin.
Nu niets gezegd en paginaatje wit
& messen wetten tegen in de Here gaan.
Want wenselijk.