Als je iets moet zeggen over vlees zeg je ‘dit’. Dit is het gedeelte
dat geen ogen heeft en geen naam, dat geen hele dagen op een
zompig stuk gras heeft gestaan, waar je er zelf nog
naar zwaaide toen je kleiner was.
Iemand prikt met de punt van een mes in de rug van je hand, iemand
valt je aan, iemand vraagt naar je hart alsof het iets is
dat best op tafel mag en je besluit er dan maar
een grap van te maken. Niemand lacht.
Pas als je teveel hebt gedronken vertel je het verhaal van het vlees
zoals het werkelijk was. Je zou er het liefst een boer in stoppen
met een dubbelloopsgeweer, een rookkast vol hout.
Maar je vertelt over een scherm, een paneel met drie knoppen,
de grijparm, de reclameman die midden in de nacht
met zijn vrouw wilde vrijen en toen
de volmaakte slogan bedacht.
Een vondst, zeg je, wordt blijkbaar gemakkelijk gedaan
wanneer je er naast ligt. Jezelf er echt in begraaft.
Er is niemand die daar nu op in wil gaan.