Dit deel
van het verlangend licht –
dat schaduw op de loze perken werpt
en wit blijft hangen in gezicht
dat stilstaat in de ramen en rondjaagt
door een krakend huis
dat zijn spots heeft aangeslagen en op
centimeters door de velden speurt
dat zich als een dode aan laat dragen
op de bakens van de kille wind
en al die morgens wordt ontvangen
door het winterstil
– dit licht
vreet in de ochtend aan mijn heldere geliefde
die zacht in lakens ingeklemd
zijn adem stuwt