TERWIJL MEN TAFELT
Terwijl men tafelt worden de doden steeds doder
zoals deze bladzij zich voedt met zijn woorden
de een erft het mes, de ander de lepel
de een eet zijn vlees, de ander zijn goden
levens geleden was er een morgen
men hoorde de vogels, men was niet geboren
het zal niet baten, er is niet te ontkomen
aan een avond als deze, de volledige bestaande
de tafel de witte met lokaas beladen
en dat men onsterfelijke is en zal doodgaan −